Deelmobiliteit wordt in toenemende mate gezien als een kans om mobiliteit toegankelijker te maken. Niet alleen vanwege duurzaamheid of ruimtegebruik, maar ook vanwege het potentieel om mensen met beperkte vervoersmogelijkheden meer bewegingsvrijheid te bieden. In beleidsstukken wordt deelmobiliteit dan ook regelmatig genoemd als maatregel tegen mobiliteitsarmoede. Maar hoe inclusief is het huidige aanbod werkelijk? En in hoeverre draagt het bij aan een mobiliteitssysteem waarin iedereen kan meedoen?
Over deze vragen gaan Lieke en Robert in gesprek. Lieke kijkt, met haar achtergrond in rechtvaardigheid en mobiliteit, kritisch naar de onderliggende principes: wat is eerlijk, en hoe zorg je dat iedereen mee kan doen? Robert, socioloog en adviseur deelmobiliteit, kent de praktijk van binnenuit en maakt beleid en hulpmiddelen om deelmobiliteit verder te ontwikkelen.
Gelijkheid, gelijkwaardigheid en het Mattheuseffect
Het gesprek begint bij het verschil tussen gelijkheid en gelijkwaardigheid. Gelijkheid betekent dat iedereen hetzelfde krijgt. Gelijkwaardigheid draait om het bieden van wat iemand nodig heeft om hetzelfde doel te bereiken als een ander. Lieke benadrukt dat echte rechtvaardigheid vraagt om maatwerk. ‘Soms moet je juist méér bieden aan wie achterloopt’. Robert herkent dit en beaamt dat het vaak nog scheef loopt: ‘Deelauto’s staan opvallend vaak in wijken waar mensen het al goed hebben.’ Het Mattheuseffect (de rijken profiteren het meest, zelfs als het beleid niet zo bedoeld is) is springlevend.
De 7 B’s: meer dan betaalbaarheid
Samen lopen Lieke en Robert de 7 B’s langs: beschikbaarheid, bereikbaarheid, betaalbaarheid, begrijpelijkheid, bruikbaarheid, bekendheid en betrouwbaarheid. Bij elke B kunnen drempels ontstaan die deelname aan deelmobiliteit bemoeilijken. Betaalbaarheid is vaak het eerste waar lokale bestuurders aan denken, maar het is lang niet de enige hobbel. Wat heb je aan een goedkope deelauto als je niet weet dat hij bestaat, of als de app te ingewikkeld is? Lieke vult aan, ‘Vaak is beleid te eenzijdig ingezet op prijs, terwijl bekendheid, begrijpelijkheid en betrouwbaarheid minstens zo belangrijk zijn voor echte toegankelijkheid.’
Tegelijkertijd beseffen Lieke en Robert dat niet elke barrière altijd volledig overwonnen kan worden. ‘Het streven moet zijn om zoveel mogelijk drempels te verlagen, zodat meer mensen daadwerkelijk gebruik kunnen maken van deelmobiliteit. Soms is het voldoende als er voor de meeste mensen een goed alternatief is, en voor specifieke groepen maatwerk wordt geboden. Het draait om het vinden van een realistische balans tussen ambitie en haalbaarheid: barrières mogen niet genegeerd worden, maar het is ook niet altijd mogelijk om ze allemaal volledig weg te nemen.’
Deelmobiliteit als puzzelstukje, niet als wondermiddel
Beiden zijn het erover eens dat deelmobiliteit geen wondermiddel is. Het is een waardevolle aanvulling op het mobiliteitssysteem, maar niet het enige antwoord. Het is niet realistisch, en misschien ook niet wenselijk, dat iedereen altijd toegang heeft tot álle vormen van mobiliteit. Robert licht toe: ‘Waar het om gaat, is dat iedereen passende opties heeft om te komen waar hij of zij wil zijn. Soms levert een investering in deelmobiliteit veel op, bijvoorbeeld op bedrijventerreinen waar geen OV rijdt. In andere gevallen is het effectiever om te investeren in openbaar vervoer, voetgangersvoorzieningen of andere vormen van mobiliteit.’
Systeemdenken en slimme keuzes
De echte uitdaging ligt volgens Lieke en Robert in het bieden van passende opties voor iedereen. Dat vraagt om het kijken naar het geheel en niet alleen naar het nieuwste mobiliteitsconcept en dat gebruiken om het inclusiviteitsvraagstuk op te lossen. Deelmobiliteit kan bijdragen aan een eerlijker systeem, maar alleen als het eerst een sterke positie krijgt binnen het volledige mobiliteitssysteem. En zelfs als deelmobiliteit een groot onderdeel geworden is van het mobiliteitssysteem, vraagt het om maatwerk, het vermogen om keuzes te maken en het lef om te investeren in deelmobiliteit dat zo inclusief is dat mensen die nu buiten de boot vallen mee kunnen.
De rol van beleid en markt
Vanuit beleid moet er niet blindgestaard worden op deelmobiliteit als dé oplossing. Het is waardevoller om te investeren in maatregelen die de grootste impact hebben tegen vervoersarmoede. Soms is dat deelmobiliteit, bijvoorbeeld door het aanbod uit te breiden naar wijken waar nu weinig opties zijn, of door apps begrijpelijker te maken voor mensen met minder digitale vaardigheden. Maar vaak is het effectiever om te investeren in het openbaar vervoer, in goede fietspaden, of in voorzieningen voor mensen met een beperking. Zo kan deelmobiliteit op zijn beurt ook passende oplossingen bieden als er vanuit het maatschappelijke doel creëren van ruimte of het doel verduurzaming van mobiliteit gezocht wordt naar maatregelen. Het begint dus met de vraag: ‘welk maatschappelijk doel wil ik bereiken met een maatregel?‘.
Rechtvaardige deelmobiliteit vraagt om breedte én realisme
Wie streeft naar een rechtvaardig mobiliteitssysteem, moet breder kijken dan alleen deelvervoer. ‘Deelmobiliteit kan zeker bijdragen aan meer keuzevrijheid en flexibiliteit, maar alleen als het onderdeel is van een samenhangend geheel,’ concludeert Lieke. ‘Het vraagt om samenwerking tussen overheid, markt en samenleving, en om het lef om te kiezen voor oplossingen die écht verschil maken voor wie nu nog niet meedoet. Maar het vraagt óók om realisme: niet elke barrière hoeft altijd overwonnen te worden, zolang er maar voldoende passende alternatieven zijn en niemand structureel wordt buitengesloten.’
Deelmobiliteit inclusiever maken is een waardevol streven, maar het moet geen doel op zich zijn. Het is vooral belangrijk om te zorgen dat iedereen een passende mobiliteitsoptie heeft, en om investeringen te doen, daar waar ze het meeste effect hebben. Robert: ‘Misschien ligt daar wel de echte uitdaging voor een rechtvaardig mobiliteitssysteem.’