Ruim twee jaar heeft Robert als projectleider gewerkt aan deelmobiliteit bij de gemeente Utrecht. In het eerste jaar heeft hij zich vooral beziggehouden met de vergunning voor deelbakfietsen. Er werden twee vergunningstrajecten doorlopen en er werd gezorgd dat marktpartijen een nieuwe vergunning kregen. Het tweede jaar startte het onderzoek naar een regionaal deelfietsensysteem; een jaar gericht op onderzoek en samenwerking tussen marktpartijen. Robert zorgde dat alles tijdig werd uitgezocht, het traject bleef lopen en alle puzzelstukjes bij elkaar kwamen. Met trots en plezier blikt Robert terug op zijn opdracht bij gemeente Utrecht. Een tijd die indruk heeft gemaakt.
Je werkte aan een deelfietsensysteem. Kun je uitleggen wat dat precies inhield en waar we aan moeten denken bij zo’n systeem?
“In Utrecht staan al lange tijd deelfietsen van Tier, later overgenomen door Dott (tot december 2025). Er lopen pilots met uitbreiding naar Maarssen, delen van Zeist, Bunnik en Nieuwegein. Vanuit dit startpunt heeft de regio nagedacht over een regionale aanbesteding.
Eerst had Utrecht alleen een vergunning: een partij mag deelfietsen aanbieden, maar krijgt geen specifieke opdracht. Bij een aanbesteding of concessie geeft de overheid regels mee en investeert publiek geld, maar mag dan ook eisen stellen aan de aanbieder. De regio zag grote maatschappelijke meerwaarde in een aanbesteding om ook kleine gemeentes zoals De Bilt, Bunnik en Zeist goed te ontsluiten zonder dat het te duur wordt. Ruim anderhalf jaar geleden startte een onderzoek met meerdere gemeentes en de provincie: hoe komen we tot een regionale aanbesteding waarbij we publiek geld bundelen voor een groot systeem met publieke doelstellingen? Het doel: in de hele regio betaalbare deelfietsen, ook op plekken waar geen markt is. Belangrijke eis daarbij was 90% van de tijd beschikbaarheid op alle ov-stations en belangrijke busstations, zodat het ov-systeem robuuster wordt.”
Het invoeren van een deelfietsensysteem brengt de nodige uitdagingen met zich mee. Welke uitdagingen kwam je specifiek in Utrecht tegen?
“Er waren verschillende uitdagingen. Bestuurlijk was het de vraag welke gemeentes meedoen en wie de financiering regelt. Juridisch was het een erg technisch verhaal tussen een vergunning en een concessie. We willen namelijk niet dat we binnen de gemeente Utrecht ook nog andere deelfietspartijen krijgen. Als we namelijk investeren in één partij, willen we niet dat er een tweede partij gewoon zomaar kan starten. Die uitdaging hebben we overwonnen door met juristen een heldere structuur op te zetten en die duidelijk in de markt te communiceren.
Een andere uitdaging was de ritprijs bepalen. Een te lage ritprijs maakt de business case van marktpartijen onhaalbaar, een te hoge ritprijs ondermijnt het publieke doel om de kosten te drukken. Met dat spanningsveld hebben we erg geworsteld. Na veel wikken en wegen hebben we een ritprijs gevonden die weliswaar duurder is dan het ov, maar wel aantrekkelijk blijft.”
Waarin liep Utrecht volgens jou voorop?
“Utrecht heeft net als veel andere grote steden, een zeer progressief beleid als het gaat om deelmobiliteit. Daarin zijn ze niet per se onderscheidend. Echter, op het gebied van de regionale deelfiets is Utrecht koploper. Ik vond het leuk om daaraan mee te werken. Andere regio’s waren erg benieuwd naar het programma van eisen en de structuur waarmee het was opgezet in Utrecht. We waren aan het pionieren.
Ik geloof in wat we nu hebben staan en daar ben ik trots op. Het draagt daadwerkelijk bij aan meer gebruik, een beter ov-systeem, deelmobiliteit op locaties waar nu geen deelfietsen staan en een koppeling tussen werkgevers en deelvervoer. Voor werknemers wordt het straks makkelijker om op structurele basis een deelfiets te pakken als onderdeel van je ketenreis. De spannende vraag is natuurlijk of dit in de toekomst een breder succes wordt. Kan een grote Europese aanbieder ook financieel uit de voeten met hetgeen we bedacht hebben en het publieke geld dat we er tegenover zetten?”
Welke momenten bij de gemeente zijn je het meest bijgebleven en welke lessen pas je nu nog steeds toe?
“Wat me het meest is bijgebleven is hoe de markt van deelmobiliteit nog steeds in beweging is. Marktpartijen zoeken naar het beste model om financieel gezond te zijn en tegelijkertijd de leefbaarheid in steden te vergroten. Dat schuurt, maar de gemeente gaat daar creatief mee om: hoe geven we die markt ruimte zonder onze publieke doelstellingen uit het oog te verliezen?
Wat enorm veel indruk heeft gemaakt is de wil en de drive van alle collega’s om dit een succes te maken. De belangrijkste les die ik heb geleerd is om met de markt in gesprek te blijven. Niet alleen een programma van eisen opleggen, maar kijken welke stappen we kunnen zetten om het voor de markt makkelijker te maken. Niet meteen concessies doen, maar ook niet alles over de schutting gooien. Je wil samen het beste bereiken voor de eindgebruiker: betaalbaarheid hooghouden en een aanbieder die er iets aan verdient.”
Hoe heeft deze periode jou persoonlijk of professioneel veranderd?
“Aan het begin van mijn tijd bij Utrecht, was ik net nieuw in de wereld van deelmobiliteit. Ik had een naïeve gedachte over hoe je als gemeente richting deelmobiliteitsaanbieders alles kon eisen. Maar het is juist belangrijk om een persoonlijke relatie op te bouwen en samen te zoeken naar een passende vorm. En dat zonder je publieke doelstelling uit het oog te verliezen. Zo zijn er veel meer variabelen of randvoorwaarden die het speelveld beïnvloeden, dan ik in eerste instantie had bedacht.
Als ik mag eindigen met een advies: kijk niet alleen naar die aanbieder en reiziger, maar ook naar wat je ruimtelijke opgaves zijn. En kijk dan hoe je dat samen kan pakken om die randvoorwaarden voor deelmobiliteit mogelijk te maken.”